ROEPING

uit lage schouwen spuugt de drek
een vervlogen tijd weer uit,
die niemand werkelijk begeerde,
maar die ruikt naar zwavel

in een morsig rumoer van jong duister;
en de slagtand, die hangt in het gesternte,
spuugt onze roeping weer uit, - aan welke

we gehoorzaamd hebben met ons hoofd naar omlaag,
met onze muts in de hand;
voor eender wie, die wij de rug hebben toegekeerd,

eender vanwaar zij kwamen…
eender van wie de rechtvaardige kinderen,
die zo vlug naar binnen moesten.